In oktober 1991 werd een lang gekoesterde wens van mij vervuld, een bezoek van een week aan het Engelse twitchers-mekka, de Scilly Eilanden. Deze liggen twee uur varen ten zuidwesten van Cornwall, het meest westelijke graafschap van Engeland. Hier plegen, voornamelijk in het najaar, zeldzame vogels uit zowel Azië als Noord-Amerika op te duiken. De eerste twee weken van oktober zijn de beste om de archipel te bezoeken als men een goed kans wil maken om extreem zeldzame vogels te zien. Het hoofdeiland St. Mary’s meet 6.29 km2 (ter vergelijking, Rottumerplaat/Vlieland meten respectievelijk 7.82/36.13 km2), heeft de meeste accommodatie, herbergt de meeste vogelaars en produceert de meeste zeldzaamheden. De overige eilanden Tresco, St. Martin, St. Agnes en Bryher zijn tussen de 2.97 en 1.3 km2 groot. Ze zijn minder bevolkt en leveren aanzienlijk minder zeldzaamheden op.
Na nog maar net de boot van Oostende naar Dover gehaald te hebben, reden wij (Gido Davidse, Hannie Gravendeel, Remco Hofland en schrijver dezens) ’s nachts door naar Penzance om daar rond 6:00 uur bij het nabijgelegen Hayle Estuary aan te komen. Hier huisde al geruime tijd een volwassen Ringsnavelmeeuw, die wij in het eerste licht al snel vonden. Vanwege een gebrek aan slaap, een behoorlijk schommelende boot en de baklucht van een Engels ontbijt in het vooronder, dat diende als restaurant, kwamen wij bijna allemaal behoorlijk zeeziek aan.
De goede vogelsoorten zouden dit ongemak snel doen vergeten. We begaven ons naar onze accommodatie, Holy Vale, op het midden van het eiland. Dit was enigszins strategisch gekozen, omdat je bij een ornithologische calamiteit nooit ver zou hoeven te lopen. De eerste middag was het meteen raak met een Vale Lijster, die zich onder wat struiken regelmatig en goed liet zien.
En de opschudding die de ontdekking veroorzaakte ... (Hans Westerlaken) |
Aan de andere kant van de weg zat een Izabelklauwier (spec.), op het belendende grasveld had een Roodkeelpieper zijn toevlucht gezocht en net om de hoek zat een fraaie Draaihals. Het Scilly Season was voor ons al goed begonnen, maar het zou nog beter worden! Net voor donker zagen we nog een Kleine Vliegenvanger en mochten we van Remco, die er even tussenuitgeknepen was, vernemen dat hij nog net voor het donker de lastig te ziene Bobolink had gescoord. Ondanks het fraaie begin van de eerste dag was dit wel iets om later recht te zetten !
De volgende dag werd voornamelijk gebruikt om de aanwezige, maar nog niet geziene soorten, te bezoeken en in de gaten te houden of de Bobolink gemeld werd. De communicatie op het eiland verliep met behulp van walkie talkies in het pre-mobiele telefoontijdperk. Ook opvallend was de enorme discipline van de rond 1200 aanwezige Britten, hoewel eventuele levenslange verbanning van de eilanden bij grove overtredingen dat wel stimuleert. Na het vinden van de Soraral kwamen daar overigens nog enkele honderden bij, maar daarover zometeen meer.
Na soorten als Grote Pieper en Duinpieper op het vliegveld gezien te hebben, zagen we een onvolwassen Roze Spreeuw, een eerste-winter Grauwe Klauwier en nog een Kleine Vliegenvanger alvorens de Bobolink doorgegeven werd. Wij snelden naar het veld waar de vogel zich bevond en daar begon een lange wacht, waarbij de vogel zich eerst kort, roepend in vlucht liet zien, alvorens hij zich al schuifelend, á la de Witkopgors van Zeeland, af en toe mooi liet bekijken. Een vlekje weggewerkt!
Bobolink Dolichonyx oryzivorus, eerste winter (fotograaf onbekend) |
De twee volgende dagen waren rustig wat nieuwe vogels betreft, maar voor de Scilly’s goede soorten als Wielewaal en Vuurgoudhaan wilden de Britten hun pas nog wel versnellen. Een bezoek aan het eiland Tresco leverde niet de gemelde Roodmus op. We vonden zelf de enige Bladkoning die we die week zouden zien en bekeken de “oude” soorten, maar nu rustig. Een IJsduiker, nog in zomerkleed, was nog een ander hoogtepunt. Vanuit de eerste hut van Lower Moors kon je prachtig tot wel zeven Bokjes zien in gezelschap van een Porseleinhoen. Wel werden ons door de Engelsen Amerikaanse dwaalgasten semi-beloofd, omdat de wind de dag daarvoor naar zuidwest was gedraaid en dat stond in het verleden garant voor Amerikanen. Onze verwachtingen liepen daardoor natuurlijk behoorlijk hoog op!
De volgende dag was het inderdaad raak! Een van de vier gemelde Grijswangdwerglijsters hield zich op langs een stuk bouwland, niet ver van ons huisje en liet zich bij tijd en wijle mooi door de telescoop bewonderen. Een tweede Vale Lijster werd gevonden op een tweehonderdtal meters van de Grijswangdwerglijster.
Ondertussen kwamen er verontrustende berichten van een Izabeltapuit en een Amerikaanse Goudplevier die op St. Agnes zaten en we overwogen om de oversteek per boot te maken. Die dag zou het erg krap worden en we besloten af te wachten. Toen beide vogels de volgende ochtend weer gemeld werden, besloten Remco en ik de oversteek te maken. Hannie en Gido bleven op het hoofdeiland, St. Mary’s, dat doorgaans de meeste vogelaars en zeldzaamheden herbergt. Twitch-technisch was het een gok en dat werd later ook bevestigd. St. Agnes met zijn 1.5 km2 is makkelijk te overzien vanwege de de spaarzame vegetatie en de Izabeltapuit met in zijn of haar kielzog een Aziatische Roodborsttapuit waren makkelijk te zien op de Bar tussen St. Agnes en Gugh, wat door sommigen als het zesde Scilly-eiland wordt beschouwd. Gugh telt slechts twee huizen, drie bewoners en is bij laag tij te voet te bereiken .
Aan de andere kant van het eiland foerageerde een juveniele Amerikaanse Goudplevier in een baaitje en vonden wij een voor de Scilly’s niet zo algemene Houtsnip, rustend onder de struik waarin een Sperwergrasmus, toen nog een nieuwe soort voor Remco, zat te skulken.
Voldaan vertrokken we weer naar St. Mary’s, want je wilde niet te lang van het hoofdeiland af, omdat de kans zeer reëel was, dat je een goede soort zou missen.
Bij terugkomst leek er al iets mis te zijn en toen iemand: “Sora Rail, Lower Moors” schreeuwde, begonnen wij automatisch die richting op te rennen. Nog maar net onderweg besloten wij een taxi te nemen om zodoende, zoals zou blijken, alleen maar wat verder vooraan in de wachtrij te komen staan.
De Soraral was nog niet zo lang daarvoor ontdekt of liever gezegd goed gedetermineerd en de meeste vogelaars, die op St. Mary’s verbleven, waren te voet gegaan. Onze keuze een taxi te nemen bleek toch de betere geweest te zijn, daar de rij allengs aanzwol en wij nog nog relatief vooraan stonden. De bekende, controversiële Engelse vogelaar Lee Evans, regelde de toegang tot de kijkhut en iedereen mocht 30 seconden kijken als de vogel in beeld was (nu weten we ook waar Remco zijn idee vandaan haalde met de Roodkeelnachtegaal). Na een half uurtje wachten konden wij de vogel volledig vrijlopend waarnemen. De vraag was of Gido en Hannie voor of na ons in de rij stonden. In ieder geval stonden ze niet dicht bij ons en na later bleek zelfs een heel stuk achter ons. Ook zij zagen de vogel na het nodige wachten en hadden in de tussentijd in het dorp ook nog een Orpheusspotvogel gezien.
De laatste dag werd er nog een bezoek aan de Sora gebracht en wat op het eiland rondgelopen, maar het leek wel dat na zoveel vogelgeweld alles tot stilstand was gekomen. Op de ochtend van vertrek zagen we nog fraai een juveniele Sperwergrasmus. Voldaan werd de terugreis aangevangen en zouden we zo snel mogelijk terug gaan. Remco deed dit enkele jaren later; Gido en ik moeten weer eens terug …
Hans Westerlaken
Remco Hofland, Gido Davidse, Hans Westerlaken (Hannie Gravendeel) | Boot naar St. Agnes, Scilly's oktober 1991 (Hans Westerlaken) |