De recente waarneming van een Canadese Kraanvogel op de Schotse Orkney eilanden doet twitchend Nederland terugdenken aan een van de grootste ontdekkingen van de afgelopen 30 jaar: de Canadese Kraanvogel van Paessens-Moddergat in september 1991. Zonder twijfel dezelfde vogel werd namelijk de dag voor het verschijnen op de akkers bij het Friese plaatsje waargenomen op de Shetlands, Schotland.
Circa 60 vogelaars zagen in september 1991 deze eerste en voorlopige
enige Canadese Kraanvogel voor de Nederlandse lijst. Qua ranking mag
deze waarneming met recht worden beschouwd als een blocker van de eerste orde, die niet snel ingehaald zal worden. Maar je weet maar nooit...
De recente vogel van de Orkneys heeft zich op 29 september 2009 naar het vasteland van Schotland verplaatst en is daarna op diverse locaties
waargenomen. Na de 29e is de vogel niet meer teruggevonden. Gezien de
gebeurtenissen in 1991 is het zaak goed uit te kijken naar een ´rare´
Kraanvogel op de Nederlandse velden!
Hieronder vindt u het gevalsartikel zoals deze in nummer 1 volume 15 (1993) van Dutch Birding gepubliceerd is.
Op zaterdag 28 september 1991, tijdens onbewolkt en helder weer met weinig wind, was Dirk Kuiken aan het vogels kijken ten westen van de Lauwersmeer, Friesland. Om c 13:00 zag hij ten oosten van Paesens-Moddergat in de Anjumer- en Lioessenserpolder vanuit zijn auto een grote vogel aan komen zweven van boven de Waddenzee. De vogel hield zijn vleugels horizontaal met een lichte kromming terwijl hij langzaam ging dalen. Meteen zag DK dat het een kraanvogel Grus was. De vogel landde op c 100 m van de auto op een stoppelige graanakker en ging direct voedsel zoeken. DK kon hem toen met de telescoop bekijken en enkele aantekeningen en veldschetsen maken. Na c 5 min kwamen Annelies Douma en Fred Douma aanrijden die onafhankelijk van DK de vogel hadden opgemerkt. Samen observeerden zij de vogel die ondertussen op 100-150 m afstand bleef foerageren op het stoppelveld, soms tegen de rand aan van een erachter gelegen bietenveld maar nooit daarin komend. FD kwam door de koptekening van de vogel al gauw tot de conclusie dat het een Canadese Kraanvogel G canadensis moest zijn. Hij herkende de soort van natuurfilms. Er werd gepoogd enkele foto's van de vogel te maken maar met weinig succes omdat hij steeds verder van de waarnemers wegliep. Na 15 min reed DK weg en 20 min later zagen Annelies Douma en FD de vogel richting Waddenzee vliegen waarna ook zij vertrokken. Om c 16:00 ging DK nogmaals kijken en van grote afstand zag hij dat de vogel weer op hetzelfde perceel aanwezig was.
De volgende dag werd de waarneming om c 9:30 door FD doorgegeven aan de Dutch Birding-vogellijn. Dankzij zijn waarschuwing werd de vogel om twee uur later door diverse mensen op dezelfde plek aangetroffen. Spoedig vloog de vogel weg in zuidelijke richting over Anjum, Friesland. Na het bekend worden van het nieuws kwamen in de loop van de middag ondanks aanhoudende regen meer dan 100 vogelaars naar het gebied. Zij moesten tot c 16:30 in de weilanden en akkers rond Anjum en Paesens-Moddergat zoeken voordat uiteindelijk Edward van IJzendoorn de vogel weer aan zag komen vliegen in hetzelfde gebied als tevoren. De rest van de dag foerageerde de vogel opnieuw in de stoppelvelden terwijl hij voornamelijk vanaf de Oude Dijk en de Bandweg werd bekeken. Hij vloog enkele keren al op grote afstand weg toen hij werd verstoord door een over de akkers lopende boer die tot geen enkele medewerking bereid bleek. Eenmaal vloog hij korte tijd in het gezelschap van een groep Grauwe Ganzen Anser anser.
Op maandag 30 september werd de vogel op 200-250 m afstand tijdens zware regen 's ochtends om 7:30 op dezelfde akker bij een groep Grauwe Ganzen teruggevonden. Om c 9:00 vloog de vogel hoog en ver in zuidoostelijke richting weg waarna hij niet meer werd waargenomen. Evenals de vorige dagen was de vogel niet zonder verstoring te benaderen zodat er weinig foto's konden worden gemaakt (cf van den Burg et al 1991).
Beschrijving
De beschrijving is gemaakt aan de hand van veldnotities van DK (op 28 september), Edward van IJzendoorn (op 29 september) en Gerald Driessens (op 30 september) en foto's van ABvdB.
GROOTTE & BOUW Structuur als Kraanvogel G grus maar iets kleiner en slanker; hals meest dun vlak onder kop; verhoudingsgewijs iets kortere hals en poten dan Kraanvogel (echter geen Kraanvogel ter vergelijking aanwezig). Lichaam kleiner dan van Grauwe Gans. Achterlichaam met afhangende veren maar niet zo lang en gebogen lijkend als bij Kraanvogel. In vlucht brede vleugels gevingerd en tamelijk rechthoekig met gave slagpennen; hals en poten recht en ver uitstekend.
KOP Voorhoofd, voorkruin en teugel vrij helder rood (tot op snavel en oog omringend, niet verder achter oog reikend dan ervoor. Achterkruin lichtgrijs. Oorstreek, kin en keel wit tot vuilwit. Duidelijk contrast tussen grijze achterkruin en witachtige oorstreek; korte grijze puntige vlek van achterkruin in witachtige oorstreek stekend richting mondhoek.
BOVENDELEN Van afstand vrij uniform en dof grijsbruin lijkend. Hals grijs, naar mantel overgaand in bruingrijs. Mantel, schouders en rug bruin en grijs gevlekt.
ONDERDELEN Bruin en grijs met bruine dwarsbandering en veel bruin op borst (als vlek op afstand) en op flank. Buik lichtgrijs.
VLEUGEL Slagpennen donkergrijs. Bovenzijde handpenbases als lichte vlek zichtbaar in vlucht. Dekveren bruin en grijs. Dekveren iets lichter dan overige bovenvleugel (best in vlucht zichtbaar). In vlucht weinig contrast tussen donkergrijze slagpennen en grijze dekveren op ondervleugel.
STAART Donkergrijs.
NAAKTE DELEN Iris door grote afstand moeilijk te zien; door enkele waarnemers beschreven als licht oranjegeel. Snavel zwartgrijs. Poten grijszwart (beslist ongeringd).
GEDRAG Kenmerkend kraanvogelgedrag. Rustig rondstappend in gebogen houding pikkend tussen stoppels en kluiten. Wanneer gealarmeerd rechtop staand met nek gedurende lange tijd gestrekt. Rustig vliegend met stijve vleugelslag tamelijk snel lijkend vergeleken met Kraanvogel (niet ter vergelijking aanwezig). Op vrij grote afstand blijvend, ril als de Grauwe Ganzen en gemakkelijk opvliegend. Hals altijd gestrekt houdend, niet alleen in vlucht maar ook lopend.
veldschets van Gerald Driessens
Canadese Kraanvogel / Sandhill Crane Grus canadensis, Paesens, Friesland, 30 september 1991 (Gerald Driessens)
Determinatie
Onder meer door de aanwezigheid van een aantal bruine veren dacht DK in eerste instantie dat het misschien een afwijkend onvolwassen kleed van de Kraanvogel kon zijn. Het rood op de kop wees echter op een exemplaar dat ouder was dan 1 jaar. Het ontbreken van zwart op kop en hals en het tot de snavel doorlopende rood op de bovenkop sloten een adulte Kraanvogel uit en pasten op Canadese Kraanvogel. Andere kenmerken die verschilden van Kraanvogel waren onder meer de witte keel (zwart bij Kraanvogel), de in vlucht tamelijk egaal gekleurde ondervleugels met donkergrijze slagpennen (zonder het voor Kraanvogel kenmerkende contrast tussen zwarte slagpennen en grijze dekveren) en de zwartgrijze snavel (geelachtig bij adulte Kraanvogel).
De Canadese Kraanvogel heeft de gewoonte om met de snavel aarde op het verenkleed te brengen waardoor adulte exemplaren vaak geel- tot roodbruine vlekken vertonen (Terres 1980). Bij de Nederlandse vogel waren echter zowel bruine als grijze dekveren zichtbaar. Dit wijst erop dat de bruine veren van het juveniele kleed waren. De vogel moet daarom in zijn eerste-zomer zijn geweest. Ook de hoeveelheid rood op de kop wijst op een eerste-zomervogel. Bij een adult reikt het rood van de kruin verder naar achteren. De soort krijgt pas na c 30 maanden een volledig adult kleed; mannetjes en vrouwtjes zijn aan hun verenkleed niet te onderscheiden (National Geographic Society 1983).
Er zijn zes ondersoorten die voornamelijk in grootte verschillen. Het lijkt aannemelijk dat de vogel tot de kleine noordelijke ondersoort G c canadensis behoorde.
Verspreiding en voorkomen
Dit was het eerste geval van de Canadese Kraanvogel voor Nederland en het vierde of vijfde voor Europa (afhankelijk van de beslissing of men de waarnemingen in 1991 als één of twee gevallen telt).
In de Oude Wereld broeden Canadese Kraanvogels op de toendra van Noordoost-Siberië oostelijk van de Indigirka-delta (152°O) en zuidelijk tot op het Kamchatka-schiereiland (59°N); het broedgebied heeft zich sinds c 1920 geleidelijk west- en zuidwaarts uitgebreid (Iljicev & Flint 1989). De Siberische vogels overwinteren in Noordamerika en trekken langs de Amerikaanse westkust naar Californië en mogelijk naar Mexico (Iljicev & Flint 1989). In Japan staat de soort sinds 30 jaar bekend als dwaalgast (Wild Bird Society of Japan 1982). Blijkbaar vliegen enkele exemplaren uit Siberië met andere kraanvogels mee langs de Aziatische kusten van de Stille Oceaan. Het eerste geval in Japan was in 1963 in Kyushu en in 1969/70 bereikte een exemplaar Hokkaido. Sindsdien worden bijna ieder jaar tussen oktober en maart drie à vier exemplaren in Japan aangetroffen in groepen van andere soorten kraanvogels, in Hokkaido, Honshu, Shikoku en/of Kyushu (Brazil 1991).
De populaties van Noord-Alaska en Noordwest-Canada oostelijk tot Baffin Island en Southampton Island behoren tot dezelfde kleine en lichtgekleurde ondersoort G c canadensis als de Siberische en trekken ver zuidwaarts, naar de zuidelijke VS en tot in centraal Mexico. De noordelijke trekvogels verlaten hun broedgebieden in augustus (Cramp & Simmons 1979). Ze arriveren van eind september tot begin oktober in hun wintergebieden langs de Golf van Mexico in Texas waar ze tot eind maart of begin april blijven (Lewis 1976). Ze zijn eind april of begin mei weer terug in hun noordelijke broedgebieden (Cramp & Simmons 1979).
In Noordamerika broeden nog twee ondersoorten die trekgedrag vertonen. Dit zijn G c rowani van West- en Centraal-Canada en G c tabida (de grootste ondersoort) van verschillende gebieden in Zuid-Canada en de noordelijke VS. Beide overwinteren in de zuidelijke VS en Mexico. De overige drie ondersoorten zijn zeldzaam en trekken niet: G c nesiotes van Cuba, G c pratensis van Florida en G c pulla van Mississippi (Terres 1980). Het is niet waarschijnlijk dat vogels behorende tot de zuidelijke ondersoorten ooit als dwaalgast Europa zullen bereiken.
De Canadese Kraanvogel is zeldzaam in Oost-Canada en in de Atlantische staten van de VS (British Ornithologists' Union 1972, Cramp & Simmons 1979). Voor Groenland wordt door Vaughan (1992) een eerste geval vermeld ten noorden van Qaanaaq (Thule) in 1985; dit geval is (nog) niet beoordeeld door de verantwoordelijke Deense zeldzaamhedencommissie.
Vóór 1991 waren er drie gevallen van de Canadese Kraanvogel in Europa. De eerste was vanaf c 11 september 1905 aanwezig te Galley Head, Cork, Ierland, en werd op 14 september geschoten. De balg bevindt zich in de collectie van het National Museum te Dublin, Ierland, en bleek de ondersoort G c canadensis te betreffen (British Ornithologists' Union 1972, Riddiford 1983). De tweede zou op 14 oktober 1980 tegen de kabels van de radiomast te Akraberg zijn gevlogen op de zuidpunt van Suduroy, Faeröer, waarbij hij een vleugel zou hebben beschadigd en een poot hebben gebroken. Zeker is dat de vogel werd geschoten, opgezet en gedetermineerd als adult vrouwtje (Unwin 1991; contra Rogers & Rarities Committee 1986). Het derde geval betrof een eerste-zomervogel die op 26 april 1981 arriveerde op Fair Isle, Shetland, Schotland, en op 27 april 's ochtends in noordoostelijke richting wegvloog (Riddiford 1983, Dymond 1991). Op 17 september 1991 werd op Shetland een eerste-zomervogel ontdekt te Exnaboe, Sumburgh. Deze bleef tot 27 september toen men hem rond het middaguur hoog over zee zag wegvliegen in zuidoostelijke richting (Ellis 1991).
Canadese Kraanvogel / Sandhill Crane Grus canadensis, Paesens, Friesland, 29 september 1991 (Arnoud B van den Berg)
Herkomst
Bij iedere dwaalgast moet men zich afvragen of hij niet uit gevangenschap afkomstig is. De Canadese Kraanvogel wordt echter zelden in gevangenschap gehouden. De vogel vertoonde bovendien geen uiterlijke kenmerken van gevangenschap. Iljicev & Flint (1989) melden dat de Canadese Kraanvogel in Siberië aanzienlijk minder schuw is dan andere soorten kraanvogels maar daarvan was bij Paesens-Moddergat niets te merken. De vogel was schuw en kon uitstekend vliegen. De leeftijd pleit evenmin voor een ontsnapte vogel: een eerste-zomervogel moet binnen 1 jaar gevangen, ingevoerd én ontsnapt zijn of in gevangenschap zijn geboren.
De geografische ligging van de plaatsen waar eerdere Europese gevallen werden vastgesteld lijkt aan te tonen dat deze soort op eigen kracht Westeuropa kan bereiken. Het is interessant dat de Canadese Kraanvogel bekend staat als een goede zwemmer (Iljicev & Flint 1989); die eigenschap vergroot de kans dat een soort een transatlantische vlucht overleeft. De najaarsgevallen in Europa waren alle in september-oktober. De datums corresponderen met het trekgedrag van de noordelijke ondersoort. Ook het enige Europese voorjaarsgeval van april past in het trekpatroon.
Omdat de Siberische broedpopulatie hemelsbreed verder van Europa leeft dan de Canadese, wordt in het algemeen aangenomen dat de Europese exemplaren uit Noordamerika afkomstig zijn. De soort is in Oost-Canada en in de Atlantische staten van de VS echter zeer zeldzaam. Bovendien volgen broedvogels van Noordwest-Canada normaliter een zuidwaartse trekroute. Wij achten een wilde herkomst uit Siberië niet onmogelijk als enkele Siberische vogels op weg naar de nearctische overwinteringsgebieden de Noordamerikaanse westkust zouden missen en in oostelijke richting blijven trekken via Noord-Canada en Groenland richting Europa.
De beschrijvingen en foto's van het geval op Shetland in 1991 tonen geen verschillen met die van de Nederlandse vogel. Daarom heeft de mening post gevat dat de Britse vogel dezelfde was als het exemplaar dat 25 uur later en 820 km verder zuidoostwaarts in Friesland kwam aanvliegen (cf Anonymus 1991, Rogers & Rarities Committee 1992). Dit lijkt op het eerste gezicht te mooi om waar te zijn. Echter, zonder wijziging van de zuidoostelijke vliegkoers boven de Noordzee zou de vogel bij een grondsnelheid van ten minste 33 km per uur inderdaad op 28 september voor 13:00 bij Paesens-Moddergat zijn aangekomen. Vermoedelijk is de vliegsnelheid van een kraanvogel aanzienlijk hoger zodat de vogel reeds in de vroege ochtend in Nederland zou kunnen zijn gearriveerd.
Dankzegging
Dank is verschuldigd aan de insprekers van de Dutch Birding-vogellijn die er samen met Eugène van der Burg voor zorgden dat iedereen tijdig op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de vogel. Bert de Bruin, Gerald Driessens, Enno Ebels en Edward van IJzendoorn stelden hun gegevens voor dit artikel beschikbaar.
Summary
SANDHILL CRANE AT PAESENS-MODDERGAT IN SEPTEMBER 1991 On 28 September 1991, at c 13:00, a first-summer Sandhill Crane Grus canadensis was discovered flying from the direction of the Waddensea to agricultural fields west of the Lauwersmeer at Paesens-Moddergat, Friesland. During 28-30 September, the bird foraged frequently on arable land. On 30 September, at c 9:00, it was seen for the last time, flying off high to the south-east.
This was the first record for the Netherlands and the easternmost for Europe. Since descriptions and photographs show similarities in plumage, it is argued that the Dutch bird may have been the same individual as the first-summer bird discovered on 17 September 1991 at Exnaboe, Sumburgh, Shetland, Scotland. This bird stayed until midday on 27 September, when it was seen to fly off in a south-easterly direction. It is likely that after leaving Shetland the bird continued its south-easterly course by which it could have reached the Frisian coasts (820 km further to the south-east) within 25 hours with a speed of at least 33 km per hour.
Before 1991 there were three records in Europe. On 11-14 September 1905 a first-summer bird was collected at Galley Head, Cork, Ireland, on 14 October 1980 an adult female was shot at Akraberg, Suduroy, Faeroes, and on 26-27 April 1981 a first-summer bird was present on Fair Isle, Shetland. Apparently, there is a 1985 record north of Qaanaaq (Thule), Greenland, which has not (yet) been considered by the Danish rarities committee. All European records fit the timing of migration of the subspecies G c canadensis, which breeds in eastern Siberia, northern Alaska and north-western Canada east to Baffin Island and Southampton Island.
Because of the southward migration routes of North American breeding birds and the fact that the species is a vagrant in eastern Canada and the Atlantic states of the USA, it is suggested that, alternatively, European records could perhaps refer to vagrants from the Siberian population.
Verwijzingen
Anonymus 1991. Western Palearctic news. Birding World 4: 360-362.
Brazil, M A 1991. The birds of Japan. Londen.
British Ornithologists' Union 1972. Records committee: seventh report. Ibis 114: 446-447.
van den Burg, E, van Dongen, R M & de Rouw, P W W 1991. Recente meldingen. Dutch Birding 13: 226-232.
Cramp, S & Simmons, K E L 1979. The birds of the Western Palearctic 2. Oxford.
Dymond, J N 1991. The birds of Fair Isle. Levenwick.
Ellis, P 1991. The Sandhill Crane in Shetland. Birding World 4: 322-323.
Iljicev, V D & Flint, V E 1989. Handbuch der Vögel der Sowjetunion 4. Wiesbaden.
Lewis, J C (redactie) 1976. Proceedings of the International Crane Workshop. Oklahoma.
National Geographic Society 1983. Field guide to the birds of North America. Washington.
Riddiford, N 1983. Sandhill Crane: new to Britain. Br Birds 76: 105-109.
Rogers, M J & Rarities Committee 1986. Report on rare birds in Great Britain in 1985. Br Birds 79: 526-588.
Rogers, M J & Rarities Committee 1992. Report on rare birds in Great Britain in 1991. Br Birds 85: 507-554.
Terres, J K 1980. The Audubon Society encyclopedia of North American birds. New York.
Unwin, B 1991. The Faeroe Sandhill Crane. Birding World 4: 355.
Vaughan, R 1992. In search of arctic birds. Londen.
Wild Bird Society of Japan 1982. A field guide to the birds of Japan. Tokyo.
Arnoud B van den Berg, Duinlustparkweg 98, 2082 EG, Santpoort-Zuid, Nederland
Fred Douma, Sjirk de Walstraat 8, 9035 BW Dronrijp, Nederland
Dirk Kuiken, Karveelstraat 66, 8862 NC Harlingen, Nederland