Handboek vogels in vlucht, 2021 (Tomasz Cofta)
Tomasz Cofta, 2021. Handboek vogels in vlucht – Herken vliegbeelden van zangvogels. ISBN 9789050118248. Zachte kaft, 496 496 pagina’s. KNNV Uitgeverij, Zeist. Prijs: €39,95.
Velen van ons zullen een deel van ons vogelend bestaan op een telpost hebben gestaan. En als je op een dijk of op een duin gestaan hebt, dan ken je dat beeld van een groep boertjes die op je af komt vliegen. Of het beeld van hoog overvliegende zangers, die je net niet thuis kunt brengen, omdat je ze niet in je scoop krijgt, en ze natuurlijk weigeren te roepen. Die zwaluwen, die komen wel langs, en met een beetje mazzel krijg je net de gelegenheid om die stuitjes te checken in de hoop dat… Maar voor die hoge, en/of verre beesten kan een beetje meer informatie die de determinatie rond kan krijgen zeer welkom zijn, in de vorm van een goed boek over zangvogels in vlucht.
Voor mij ligt de Nederlandse vertaling van ‘Flight Identification of European Passerines and select landbirds’ van Tomasz Cofta. Dat klinkt als een gids voor trektellers, maar dat is het slechts tot op zekere hoogte. De auteur heeft de keuze gemaakt om 237 soorten te bespreken: 202 zangvogels, en 32 niet-zangvogels, namelijk duiven, koekoeken, gierzwaluwen, ijsvogels, bijeneters, 10 spechten, scharrelaar, en gek genoeg, halsbandparkiet. Van de laatste vermoed ik dat niemand erg veel moeite zal hebben deze te herkennen in de vlucht. De reden voor het vermelden van deze niet-zangvogels is tweeledig: ze zouden samen optrekken met de andere soorten, en sommige daarvan vertonen enige gelijkenis. Ik denk echter dat bij beide redenen kanttekeningen te plaatsen zijn. Voor duiven en gierzwaluwen is dat zonder twijfel waar, maar het aantal spechten en ijsvogels dat gemiddeld over een West-Europese telpost vliegt zal zeer beperkt zijn, en zal bovendien in die zeldzame gevallen nauwelijks verwarring opleveren met andere, wat meer normale, trektelsoorten.
Vogels in vlucht Grote Lijster
Met de informatie die het boek biedt is niks mis. Cofta staat uitgebreid stil bij algemene kenmerken als vliegwijze, grootte, vorm van de vogel, en de vorm van een groep vogels van dezelfde soort. Dat is niet in alle gevallen makkelijk, de auteur geeft zelf dan ook toe dat niet valt te ontsnappen aan enige vorm van subjectiviteit in het vaststellen van dit soort kenmerken, en dat uit zich in de taal die hij gebruikt voor het beschrijven van de wijze van vliegen van een bepaalde soort. De tekeningen zijn echter prima, voor sommige soorten haast stylistisch (bijvoorbeeld Groene Specht), en voor anderen, zoals de piepers en de leeuweriken, een stuk gedetailleerder. Dat is een goede keuze; voor een langsvliegende vogel volstaat het om de meest belangrijke kenmerken weer te geven, en hoeft niet elke veer in detail afgebeeld te worden. Bovendien zijn er bij elke soort bijzonder veel foto’s weergegeven, waarin extra details naar voren komen die in de tekeningen wellicht ontbreken.
De auteur heeft veel onderzoek gedaan, en heeft al die uren in het veld zelf gemaakt. Dat de auteur vooral zelf veel veldwerk verricht heeft is ook te zien in de sectie van het boek waar ik bij een werk als dit als eerste naar toe blader: de bronnen. Wat opvalt is dat dat er niet uitgesproken veel zijn. Eigenlijk gebruikt hij slechts twee echte determinatiebronnen, beide recent, namelijk het tweedelige boek van Shirihai & Svensson (Handbook of Western Palearctic Birds: Passerines), en het recente ‘Europe's Birds: An Identification Guide’, van Swash, Hume, Harrop en Still. Dat houdt een risico in, een grote hoeveelheid origineel onderzoek over een onderwerp met een, ook de door de schrijver zelf aangegeven grote subjectieve factor, zonder uitgebreid referentiekader. Ik denk dat het mogelijk zou zijn geweest dat wat uitgebreider op te zetten.
Dat brengt mij bij de wat mindere punten van het boek. Om te beginnen uit het subjectieve karakter van deze vorm van vogels determineren zich in de taal die gebruikt wordt. Helaas heb ik niet de beschikking over de oorspronkelijke editie in het Engels, en weet ik dus niet of het gaat om een ongelukkige vertaling, maar het duurde even voor dat ik precies het onderscheid kon maken tussen een flap-glijdende, of een flap-golvende vlucht. De laatste omschrijving houdt in ieder geval zeker niet in dat een vogel zelf actief een golvende vlucht (zoals spechten of kwikstaarten) vertoont, maar heeft te maken met houding van de vleugels tijdens het niet-flappen. Daarnaast komt de enigszins moeizame vertaling ook naar voren bij een woord als 'articulerend', dat hier volgens mij opgevat moeten worden als ‘nadrukkelijk’. Ook is hier en daar sprake van een vertaalfout. Op de overzichtspagina van de zwaluwen en gierzwaluwen staat bij het plaatje van Pijlstaartgierzwaluw (voorheen Kaffergierzwaluw) in onderaanzicht de correcte naam, maar bij het bovenaanzicht staat Stekelstaartgierzwaluw.
De kwaliteit van de foto’s is wisselend. Sommige zijn erg mooi, en andere, bijvoorbeeld de Nachtegalen, enigszins teleurstellend. Ik begrijp echter heel goed dat het niet makkelijk is om voor alle soorten goede vliegfoto’s te krijgen. Het boek gaat mee in de trend om foto’s soms uit het kader te laten lopen. Dat is meestal geen probleem, maar soms is het storend, zoals bijvoorbeeld bij de foto van een Woestijntapuit, die ook een groot deel van de bovenliggende foto beslaat. De foto’s zijn daarnaast niet voorzien van nadere informatie, zoals kleed, plaats of datum. Dat zou met de grote hoeveelheid foto’s ook een ondoenlijke zaak zijn geweest, en de overzichtelijkheid niet ten goede komen. Echter, in sommige gevallen is nadere foto-informatie wel nuttig. Bij een mooie foto van een Vale Gierzwaluw, met een duidelijk ruicontrast in de handpennen, zou een nadere aanduiding qua datum/locatie, of op zijn minst het vermelden van voornoemd kenmerk, een aanvulling zijn. Datzelfde geldt voor het ontbreken van de precieze ondersoort van de Gaai/Vlaamse gaai: ‘zuidoostelijke ssp.’ volstaat niet in dit geval, daar had gewoon atricapillus moeten staan.
Voegt deze gids nou iets toe aan de grote hoeveelheid boeken die al verschenen zijn, of nog zullen verschijnen, over het determineren van Europese vogels? Ik denk het wel degelijk. Het boek is eerlijk over zijn ambities (vluchtherkenning), de auteur maakt geen geheim van het feit dat subjectieve kenmerken een belangrijk onderdeel vormen van het determineren van vogels in de vlucht, en al helemaal niet dat het documenteren van (zeldzame) vogels met beeld en geluid onontkoombaar blijft. Dat ervaring een zeer belangrijk onderdeel is bij deze vorm van vogels determineren, en dat deze gids daar een bijdrage aan kan leveren is een ding dat zeker is.
Wim Nap