Nils van Duivendijk & Marc Guyt 2022. Handboek Europese vogels. Alle kenmerken in beeld. KNNV Uitgeverij, Zeist. ISBN 978-90-50118-52-1. Harde kaft, 1.048 pagina’s (twee delen). Prijs: € 99,95).
‘BAM!’ is de tot cliché verworden wijze waarop de laatste jaren regelmatig vers gevonden zeldzaamheden werden aangekondigd. Maar nu klinkt er 'BAM!’ op mijn deurmat. De bezorger neemt niet de moeite om aan te bellen en laat ‘De Duif 2.0’ niet bepaald zachtzinnig voor de deur achter. 3,2kg, bijna 1100 pagina’s, in twee delen. Ik heb naar dit moment uitgekeken! Want is Handboek Europese vogels inhoudelijk ook 'BAM!'?
Nils van Duijvendijk heeft met dit handboek zijn eerdere, internationaal vermaarde Advanced Bird ID Handbook – dat louter uit tekst bestond – gevisualiseerd met foto’s. Daarnaast zijn (deels door hemzelf) nieuw ontdekte kenmerken toegevoegd en achterhaalde verwijderd, of genuanceerd. Als je geïnteresseerd bent in determinatie op basis van morfologie, dan krijg je met dit boek precies wat je verwacht. Of beter: hoopt. En dat is razend knap, want de verwachtingen waren hooggespannen.
Opzet
Na Meeuwen is dit wederom een gids voor determinatiefijnproevers die in onze eigen taal verschijnt. Wat een weelde! De set is verdeeld in een heel dik deel met niet-zangvogels en een dik deel met zangvogels. Die zijn (vooralsnog?) niet los te bestellen. Europese A-soorten worden behandeld, inclusief dwaalgasten. Voor de WP-vogelaars zijn daarmee bijvoorbeeld Noord-Afrika en het Midden-Oosten niet volledig gedekt. Van de gevestigde exoten is slechts een kleine selectie opgenomen van het arsenaal dat in Europa voorkomt: zeven soorten. Er zijn geen verspreidingskaartjes of geluidsbeschrijvingen, er is geen informatie over habitat, ecologie of gedrag. Het boek behandelt morfologische verschillen met als doel soorten, leeftijden en geslachten te determineren. Daarmee is het niet een klassiek handboek, het is een handboek vogelmorfologie. Het is daarmee in eerste aanleg wellicht minder geschikt voor het sterk gegroeide segment vogelaars dat nog niet toe is aan de finesses van vogeldeterminatie. ‘Er staan geen kaartjes in’, hoorde ik al tijdens een excursie.
Fotografie
Het fotomateriaal is over de gehele linie (ijzer)sterk. Een compliment aan fotoredacteur Marc Guyt (Agami) is op zijn plek. Het is zoeken naar een matig plaatje van een lastig te vinden kleed of taxon (als gemankeerde fotograaf ga ik hier niet vrijuit): een ongelooflijke prestatie. Zelf vind ik dat foto’s bij voorbaat ook beperkingen met zich meebrengen, al ben ik in dit werk verrast door hoe weinig dat eigenlijk voorkomt. Twee voorbeelden. Bij de tweedejaars Iberische Tjiftjaf zijn de verse en gesleten handpennen – wel tekstueel benoemd – nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Een belangrijk kenmerk, omdat Tjiftjaffen handpennen van één generatie hebben. Bij Bonte Kraai ssp. sharpii lees ik dat dit taxon vaak lichter is dan de nominaat, en een crèmekleurige zweem over de onderdelen heeft. Voor dit taxon is een schaduwfoto gebruikt, terwijl de gemiddeld donkerdere cornix in de winterzon is gefotografeerd, waardoor die juist lichter en warmer gekleurd oogt. Het (gemiddelde) verschil lijkt door de beschikbare foto’s dus eerder andersom. Dit soort voorbeelden zijn hier echt uitzonderingen, maar ik blijf foto’s niet ideaal vinden omdat het zo afhankelijk is van beschikbaar materiaal. Ik blader door de lijst met fotografen. Hofleveranciers Ralph Martin, Markus Varesvuo en Daniele Occhiato worden met een korte bio uitgelicht. Natuurlijk zoek ik – egomomentje – mijn eigen naam op. Om te concluderen dat die er niet tussen staat. Als ik zie dat ook Michael Frede ontbreekt (die via mij ontbrekend materiaal aanleverde), kom ik tot de conclusie dat de fotoverantwoording een stuk minder compleet is dan het fotomateriaal. Maar beter dat dan andersom, natuurlijk.
Voorbeeldpagina’s met IJseend.
Vormgeving en productie
Ik vind dit met afstand het mooist vormgegeven fotovogelboek dat ik ooit in handen had. Duizendpoot Sam Gobin (gepromoveerd microbioloog, auteur, vogelaar én vormgever) heeft een scherp oog voor dienstbare, op inhoud gerichte vormgeving die tegelijkertijd mooi is. Qua opzet doet het wat denken aan de in beperkte kring circulerende digitale en ‘illegale’ determinatiegids De Litouwer (Anonymus). De vogels zijn uitgesneden en daarmee goeddeels tot volledig ontdaan van hun achtergrond. Soms is er een stukje achtergrond te zien, zoals een flard water bij een zwemmende vogel, of een pluimpje vegetatie bij een zangvogel. Alleen bij de foto’s van vogels in de hand werkt het bevreemdend als er nog nét twee goeddeels, maar niet helemaal weggepoetste vingers zichtbaar zijn. De uitgeknipte vogels zijn op een stemmige, egale achtergrond van zachte tinten grijs, groen of blauw geplaatst. Love it! Het is een slimme keuze om de achtergrondkleur per familie subtiel te veranderen, dat voorkomt saaiheid terwijl je dat als lezer nauwelijks opmerkt. De kleuren en contrasten van de foto’s komen goed uit. Voor het gebruik van lijntjes – in stemmig blauw i.p.v. zwart – om verschillen te duiden, jubel ik hier in herhaling: die hadden na de De Kist (Peterson’s Vogelgids) nooit mogen verdwijnen. Soms worden delen van een vogel met een stippellijntje omringd, zoals de verse voorjaarsvleugel van de Moltoni’s Baardgrasmus. Het benadrukt het verschil met de andere twee taxa, die duidelijke ruicontrasten hebben. Een klein puntje van aandacht in de productie is dat ik meer dan eens op taalfoutjes stuit. Ik ken de auteur als dusdanige perfectionist dat ik de stopwatch indruk om te meten hoe lang het duurt voordat hij erover mailt (‘waar dan?’). In de bronnenlijst zijn alleen gebruikte boeken opgenomen. Artikelen ontbreken, er is alleen de vermelding van welke tijdschriften daarvoor zijn gebruikt. Curieus genoeg vond ik alleen in de soortteksten van de zeevogels verwijzingen, zoals bij de fraaie ondervleugelpatronen van zowel donsstormvogels en Kuhls/Scopoli’s, en de geweldig weergegeven snavelverschillen tussen Grauwe en Dunbekpijlstormvogel. Zou de zeevogelauteur dat hebben afgedwongen? Het oogt wel afwijkend ten opzichte van de andere teksten.
Taxonomie
De gekozen taxonomie is een mix van IOC, CSNA en een beetje eigen inzicht (zo worden Mongoolse en Tibetaanse Plevier gesplit). Zelf ben ik voorstander van het volgen van één lijn, dat is helder en herleidbaar. Met een kleine aanpassing is dat hier ook haalbaar. Bij de soortpagina’s is nu al regelmatig slim gekozen voor een tussenoplossing, waarbij 'duidelijke' taxa waarover discussie bestaat een eigen hoofdstuk krijgen. Die zijn dan aangeduid als, bijvoorbeeld, Zwarte Rotgans Branta (bernicla) nigricans en Witbuikrotgans Branta (bernicla) hrota. Door de ambiguïteit bij twijfeltaxonomie op deze manier expliciet te maken, worden alle inzichten erkend én brand je als auteur je vingers niet aan taxonomische keuzes. Deze elegante oplossing is alleen niet helemaal consequent doorgevoerd, want bijvoorbeeld Siberische Tjiftjaf (door IOC beschouwd als ondersoort) wordt zonder reservering als valide soort gepresenteerd en – opvallend – Kumliens Meeuw staat te boek als Larus (glaucoides) kumlieni. Ik ken geen taxonomische autoriteit die Kumliens als soort beschouwt. IOC heeft inmiddels zelfs Thayers met Kleine Burgemeester gelumpt, al kwam die verandering te kort voor de publicatie om te verwerken. De taxonomie is verder recent, met een verwerkte split van de kleine kortteenleeuweriken. Maar al met al zorgt het mixen van taxonomie ervoor dat iedere keuze een statement lijkt. Dit boek is er voor de verschillen tussen taxa, of het nu een soort of ondersoort is. Taxonomie leidt alleen maar af, zeker met het oog op vertalingen die er vast gaan, nee moeten komen. IOC is dan wellicht de meest logische optie, omdat vrijwel alle Europese landen die lijst volgen. De andere bronnen kunnen dan bijdragen aan de ‘elegante aanvullingen’. Het progressieve CSNA-geluid kan daarmee óók verspreid worden. Daar hoeft maar heel weinig voor te gebeuren: de twijfelgevallen hoeven alleen iets consequenter doorgevoerd te worden. Gekozen afwijkingen in de volgorde zijn overigens prettig pragmatisch, waarbij de valken ‘gewoon’ bij de roofvogels staan.
Voorbeeldpagina’s met Klein en Kleinst Waterhoen.
Het is mooi, maar is het ook goed?
Daar hoefden we ons bij voorbaat geen zorgen om te maken, aangezien de eerdere kenmerkengidsen zich ruimschoots hebben bewezen. De introducties op families zijn helder. Zo kun je de 'rietzangers' onderverdelen in de locustella's, de gestreepte en de ongestreepte soorten. Voorbeeldsoorten maken verschillen tussen die groepen inzichtelijk. Dat werkt goed. Ik kom in de soortteksten voor mij nieuwe kenmerken tegen, zoals dat de snavelvormen van Tapuit en Seebohms verschillen, en dat Rotsmus een werkelijk schitterende staart heeft. Dat zijn geen nieuwe kenmerken, maar door de manier van presenteren lees en kijk ik er nu voor het eerst niet overheen. Het verschil in staarttekening van Grote en Kleine Grijze Snip kende ik vooral in theorie, maar is me nu pas echt duidelijk. En zo is er voor de gemiddelde determinatiejunk een keur aan gevisualiseerde cadeautjes. Bij soortgroepen waar ik me meer in verdiept heb, zoals alken, jagers, rietzangers, spotvogels, boszangers en roodstaarten, ben ik onder de indruk van wat het boek te bieden heeft. Dat Turkse en Kaukasische Tjiftjaf ontbreken, is logisch als de focus niet op geluid ligt. Maar verder: het is knap hoe soms uitgebreide artikelen tot één of twee pagina’s worden teruggebracht met alles wat ik over ID wil weten. De leeftijden zijn goed uitgelicht. Gaai vind ik een mooi voorbeeld: die is beter weergegeven dan in menig ringersgids. Handig is dat op soortenpagina’s vaak plaatjes worden opgenomen van de tegenhanger. Kwam ik dan niks tegen? Heel weinig. Schreeuwarend heeft maar één foto van de bovenzijde, van een juveniele vogel, terwijl bij adulte de duidelijke witte vlek aan de basis van de binnenste handpennen een bruikbaar kenmerk is ten opzichte van Bastaard. Ik blader naar enkele actuele gevallen. Voor Italiaanse Mus noemen Gottschling et al. (2020) bruine bovenstaartdekveren en onderste stuitveren typisch voor deze soort, zonder dat overigens duidelijk wordt waarop zij dat baseren. Het blijft dus onduidelijk waar dit ‘kenmerk’ vandaan komt, en of het (enigszins) bruikbaar is. Ook het leeftijdskenmerk dat Bertolo et al. (2016) noemen voor Purperkoet (witte randen aan de ondervleugeldekveren) is niet opgenomen. Voor dit soort zaken zou een complete (online) bronnenlijst uitkomst bieden. Als deze twee bronnen daarin genoemd zouden zijn, dan was duidelijk of het een bewuste keuze was om ze niet op te nemen. Nu weet ik niet of ze zijn gemist, dan wel gewogen en te licht of zelfs foutief bevonden zijn. Maar het is echt zoeken naar dit soort voorbeelden. Hier te lang bij stil staan is als uitgebreid belichten dat Tadej Pogacar geen massasprints wint – om het door de auteur zo geliefde wielrennen erbij te halen. Incidenteel worden (soms meerdere) pagina’s aan onderlinge verschillen gewijd. Dat levert juweeltjes op met koppen van zee-eenden, kiekendieven en boszangers, of de genoemde vleugelpatronen bij de zeevogels. Voor mij zijn die pagina’s echt de kers op de taart waar al slagroom op zit.
Voorbeeldpagina’s met Nachtegaal en Noordse Nachtegaal.
Eindoordeel: 4,5 ballen
Dit determinatiewerk is alles wat je ervan verwachtte – en dat is goed nieuws. Het is schitterend én functioneel vormgegeven. Er is de laatste jaren veel over determinatie van WP-soorten uitgebracht (en er komt nog meer aan), maar deze set bewandelt een eigen weg. Dit werk is minimaal aanvullend, maar steekt concurrerend werk vooral ook dikwijls naar de kroon. Het geheel is, ondanks nog wat pietluttigheden in de productie, sterk en het gaat mij nog dikwijls helpen bij determinatie vanuit huis. Huis, want de set is wel te zwaar om mee het veld in te nemen. Een toekomstige app of pdf zou wat dat betreft uitkomst bieden. Maar je neemt je determinatie-interesse niet serieus als je dit werk niet aanschaft. Om Martin Garner, de geestelijk vader van de euforiekreet uit de inleiding te citeren (daar verbasterd tot reclame voor een bouwbedrijf): BOOM!
Vincent van der Spek